23 februari 2017

Het witvoordeel

Twee jaar geleden had ik ineens de onbedwingbare drang om mijn oude schaakpartijen te digitaliseren. Naar aanleiding daarvan schreef ik een stukje, waarbij ik mijn partijen van vroeger op de hak nam. Het gaf me een beeld van hoe ik als schaker sterker was geworden.

Door de resultaten te analyseren, kreeg ik bovendien een beter beeld van mijn werkelijke schaakniveau. Ratings geven dat niveau wel redelijk nauwkeurig weer, maar ze zijn onbetrouwbaar bij mensen die weinig spelen. Bij spelers die nog in ontwikkeling zijn, lopen ze bijvoorbeeld structureel achter op het werkelijke niveau. Bij die analyse deed ik een interessante ontdekking: ik bleek met wit echt veel sterker te zijn dan met zwart. Waar ik met wit al jaren op 2300-niveau opereerde, was ik met zwart structureel 200 punten zwakker. Een zorgwekkend verschil. Mijn zwakke zwartpartijen kostten me dus 100 elopunten.

Misschien wel getergd door die bevinding vrat ik mijn tegenstander een week later met zwart helemaal op. Inderdaad wist ik mijn prestaties in zwartpartijen te verbeteren. Helaas ging dat weer ten koste van mijn witpartijen. Zo nu en dan liep ik met mijn sterke kleur tegen ontluisterende nederlagen aan. Dat is terug te zien in de geüpdatete versie van de grafiek in het eerdergenoemde artikel, want niet lang nadat ik het artikel had gepubliceerd, zakten mijn scores met wit als een plumpudding in elkaar:

TPR’s met wit en zwart (2003-2017), gebaseerd op 13 partijen.

Wat de oorzaak was? Ik vermoed dat de druk te groot werd. Waar ik voorheen in mijn witpartijen tegen sterkere tegenstanders altijd het gevoel had dat ik een resultaat kon halen, en tegen zwakkere spelers altijd het idee had dat ik ging winnen, was ik daar nu minder zeker van. Mijn witvoordeel was gekwantificeerd en ik ervoer ineens de druk om het met wit waar te maken.

Wat mee kan hebben gespeeld is dat ik eind 2015 in de interne competitie van BSG ging meespelen. Dat is in de volgende grafiek goed te zien:

Gemiddelde rating van de tegenstanders en berekende TPR’s (2003-2017), gebaseerd op 13 partijen.

Het interessantste van de grafiek vind ik hoe de gemiddelde tegenstand en mijn TPR’s bijna synchroon lopen. Inderdaad heb ik gedurende het grootste gedeelte van mijn schaakcarrière rond de 50% gescoord. Ik won ongeveer net zo vaak als ik verloor, of ik nou veel of weinig in de Bussumse interne speelde, of ik nou in de derde klasse of in de meesterklasse speelde, het maakte niet uit. De trendbreuk van de laatste jaren is goed te zien: al in 2014 daalde het gemiddelde niveau van mijn tegenstanders doordat ik niet meer vast in het eerste speelde en daarna was het helemaal gedaan toen ik weer structureel in de interne ging spelen. De laatste jaren zijn ook de enige jaren in mijn carrière geweest waarin ik dik boven de 50% scoor (eerder 75-80%).

De kans bestaat dat ik daardoor het niveau van mijn zwartpartijen heb opgekrikt, omdat ik in de interne geacht wordt van iedereen te winnen. Dan moet je je tegenstanders zowel met wit als met zwart kunnen verslaan. Een heel contrast met toen ik in de meesterklasse speelde en ik in mijn witpartijen redelijk mee kon komen met mijn sterkere tegenstanders. Mijn scores met wit lagen in die tijd in de buurt van de 50%, terwijl ik er met zwart niet veel van bakte. Inderdaad was ik toen met wit heel veel sterker dan met zwart:

Witvoordeel in mijn partijen (2003-2017), gebaseerd op de TPR’s met wit en zwart.

Aan het eind van mijn eerste seizoen in de meesterklasse (2008-2009) schreef ik een artikel over het witvoordeel. Ik schreef daarin dat ik in mijn jonge jaren al het gevoel had met zwart eerder tegen mijn beperkingen aan te lopen, hoewel dat volgens de data wel meeviel. In de jaren die volgden, was er een verschil van dag en nacht tussen mijn wit- en zwartpartijen.

Was het een mentale kwestie? Zou ik in die tijd met zwart veel beter hebben kunnen en moeten scoren? Misschien wel, want de laatste tijd is er van enig witvoordeel bij mij nauwelijks sprake. Helaas komt dat vooral door mijn matige optredens met wit en niet omdat ik met zwart ineens veel beter ben gaan spelen. Met wit hoor ik nog steeds een stuk sterker en gevaarlijker te zijn dan met zwart, want schaken is gewoon een stuk makkelijker met een zet meer dan met een zet minder. De twee keer dat ik de afgelopen jaren in de interne competitie verloor, waren dan ook beide keren met zwart.

Met wit moet ik dus weer zoals vroeger spelen: onbezorgd en met een grenzeloos vertrouwen in eigen kunnen. Misschien komt het dan nog helemaal goed met me en prolongeer ik mijn titel als clubkampioen, rommel ik me weer het eerste in en kan ik eindelijk de CM-titel aanvragen.

14 februari 2017

De koudste dag van het jaar

Hoewel er in de schaduw nog sneeuw lag, voelde het vandaag met een lief voorjaarszonnetje helemaal niet zo koud aan. Het eind van de winter zit er echt aan te komen. Toch is 14 februari in Nederland gemiddeld de koudste dag van het jaar.

We zitten in de tweede helft van de winter, maar de meningen verschillen of de blessuretijd al is aangebroken. Nog twee weken en de winter zit er volgens de meteorologen weer op. Op 1 maart begint volgens hun de lente, maar de astronomische lente zal pas op 20 maart ingaan als de zon de evenaar oversteekt en de dagen op het noordelijk halfrond langer zijn dan op het zuidelijk halfrond. Toch is Valentijnsdag historisch gezien kouder dan hartje winter:

Temperatuurverloop in de winter (december t/m februari) in De Bilt gebaseerd op temperatuurdata van 1901 t/m 2016.

De temperatuurgrafiek is, zoals verwacht, een soort dalparabool met minima rond eind januari. Het regelmatige patroon wordt in februari onderbroken: begin februari is relatief zacht, maar halverwege de maand zakken de temperaturen plotseling flink in, om daarna weer te stijgen.

Het opmerkelijkste is dat de kou het vooral op 14 februari gemunt lijkt te hebben, want met een gemiddelde temperatuur van 1,8 °C is de dag 0,3 °C kouder dan 13 en 15 februari. De vreemde dip in de temperatuur was natuurlijk al eerder opgevallen. In het vermakelijke stukje De winterse spierballen van februari worden enkele verklaringen gegeven voor het optreden van de kou:

Op de een of andere manier lijkt in zachte februarimaanden de zuidwestelijke circulatie halverwege de maand te luwen en weet er in koudere maanden een (nog) meer winterse configuratie op de weerkaarten te ontstaan. Misschien dat de sterk afgekoelde zeeën in combinatie met het feit dat het op lagere breedtes alweer begint op te warmen, een stabiliserende invloed heeft op het weer in op de hogere breedtes. Ook zou een niet onbelangrijke rol kunnen spelen dat tot rond half februari de netto stralingsbalans negatief blijft op onze breedte, zodat tot op dat tijdstip eventuele kou ten noorden en oosten van ons land ‘opgebouwd’ zou kunnen worden, die bij een gunstige windrichting naar ons land kan worden getransporteerd.

Men weet het dus niet. In ons tochtige landje is de windrichting bepalend voor het weerbeeld. Een zuidwestenwind geeft doorgaans een hoop bewolking en gematigde temperaturen, terwijl een oostenwind doorgaans drogere lucht aanvoert en voor extremere temperaturen zorgt. Een plotselinge verandering in de windrichting kan het vreemde temperatuurverloop in februari natuurlijk mooi verklaren. Maar zijn er aanwijzingen voor dat de wind halverwege februari ook daadwerkelijk uit een andere hoek gaat waaien?

Om dat uit te zoeken, heb ik voor De Bilt de gemiddelde windrichting per dag uitgerekend. De windrichting is vanaf 1904 bijgehouden, dus dat leverde 113 waarnemingen per dag op (afgezien van 29 februari). Het probleem van de windrichting is altijd hoe je een zinnig gemiddelde uitrekent. Is het gemiddelde van 1° en 359° (noord) gelijk aan 180° (zuid)? Daarom heb ik de windrichting uitgesplitst in een west- en een zuidcomponent. Een windrichting van 180° heeft een westcomponent van 0 en een zuidcomponent van 1. Een oostenwind (90°) heeft dus een westcomponent van -1 en een zuidcomponent van 0.

Doorgaans komt de wind in Nederland uit het zuidwesten en dat is goed te zien op het volgende plaatje met de gemiddelde west- en zuidcomponent van de wind in de winter.

De westcomponent (donkergroen) en zuidcomponent (cyaan) van de wind in de winter in De Bilt (1904-2016).

De zuidcomponent (cyaan) is in de eerste helft van de winter hoog en redelijk constant (tussen de 0,3 en 0,4), wat betekent dat de wind dan doorgaans meer vanuit het zuiden dan vanuit het noorden komt. Eind januari begint daar langzaam verandering in te komen en in de eerste helft van februari neemt de zuidcomponent sterk af, om halverwege februari zijn minimum te bereiken. De westcomponent is wat grilliger, maar vertoont ook lage waarden halverwege februari, wat doet vermoeden dat de wind in die periode vaker vanuit bijvoorbeeld het noordoosten komt. Dat verklaart waarom halverwege februari een koude periode is, maar het verklaart niet meteen waarom uitgerekend 14 februari er nou zo bekaaid vanaf komt.

Daarom heb ik tot slot de gemiddelde windvector uitgerekend (de west- en zuidcomponent vermenigvuldigd met de gemiddelde windsnelheid). Een krachtige zuidwesterstorm blaast immers meer lucht onze kant op dan een zacht briesje uit het noorden, en zal dus meer invloed op het weer hebben. De grafiek van de windvector levert een vergelijkbaar beeld op:

Westvector (donkergroen) en zuidvector (cyaan) van de wind in de winter in De Bilt (1904-2016).

Opnieuw nemen de west- en de zuidvector in de eerste helft van februari af. De zuidvector bereikt zijn laagste waarde op, inderdaad, 14 februari. Op de omringende dagen is de zuidvector duidelijk hoger, wat suggereert dat de wind dan vaker uit het zuiden waait. Daarmee is het mysterie waarom Valentijnsdag doorgaans zo koud is opgelost. Gedeeltelijk, want waardoor veranderen de windrichtingen? Heeft dat met het opwarmen van de lagere breedtegraden te maken? Graag zou ik weer een nutteloos feitje aan m’n kennis toevoegen. De pest is natuurlijk dat het maatschappelijk gezien totaal niet relevant is om uit te zoeken waarom 14 februari in een klein landje aan de Noordzee nou zo koud is, dus zal er wel nooit een antwoord komen. Anyway… Summer, here we come!

04 februari 2017

BSG 1 gelukkig wel

De afgelopen weken stonden er voor BSG een hoop belangrijke duels op het programma. De oneven teams, die allemaal om het kampioenschap streden, moesten het tegen hun grote rivaal opnemen en dat liep niet al te goed af. Het doek viel het eerst voor BSG 5. Tegen En Passant 4 kwamen ze er totaal niet aan te pas. Heel wat minder gelaten was de sfeer begin deze week, toen BSG 3 zijn eigen glazen ingooide door van Soest 2 te verliezen. Gelukkig stelde BSG 1 niet teleur. De topper tegen De Toren uit Arnhem werd vrij eenvoudig met 7-3 gewonnen.

De zeperd van het derde was goed nieuws voor het tweede, dat daardoor de rest van het seizoen kon beschikken over Theo Slisser. De teamleider van het derde viel meteen met de neus in de boter, want tegenstander was het team van LSG 2, dat eigenlijk in de eerste klasse thuishoort, maar zich door twee opeenvolgende degradaties ineens terugvond in de derde klasse. De scores waren er ook wel naar: 7-1, 6½-1½, 6-2. Geen enkel team had ook maar het kleinste restje hoop op een gelijkspel.

BSG 2 had aanvankelijk ook maar weinig in de melk te brokkelen tegen de Leidenaren. Aan het derde bord werd Frans in sneltreinvaart door Raoul van Ketel opgeknoopt en aan het tweede bord werd teamleider Rein kort na de opening volledig overspeeld door Stefan van Blitterswijk.

Achteraf gezien bleken het dure nederlagen te zijn geweest, want aan de staartborden liep het als een trein. Zo speelde Timon remise tegen telaatkomer Alexander Polak, terwijl Ruben de sterke Michiel van Wissen wist te weerstaan en won. Coen won een heksenketel van Peter Passenier, terwijl Tom aan het laatste bord van Chris Roosendaal won. De zegereeks werd helaas wel doorbroken door een nederlaag van Theo, die in Justin Senders zijn meerdere moest erkennen. Zodoende stond het 3½-3½ en kon de wedstrijd nog alle kanten op.

Aan het hoogste bord speelde het Apenhoofd tegen Martin Roobol. De spanning op het bord was om te snijden. Wie was er in het voordeel? Wit met zijn dame? Of zwart met zijn actieve stukken en zijn vrijpion? In wederzijdse tijdnood verknalde het Apenhoofd het, zodat Roobol matchwinner werd en LSG 2 met de schrik vrijkwam.

BSG 1 was op dat moment nog bezig de score over de vijf punten te tillen in de resterende wedstrijden. Aan de kopborden eindigden twee heksenketels in Bussums voordeel: Robin won een onoverzichtelijke stelling met een hoop verdwaalde paarden van Tjaart Offringa, terwijl invaller Mads Andersen (een jonge Deense grootmeester die voor deze gelegenheid uit de hoge hoed werd getoverd) van Eugene Riaan d’or won. Verder wonnen Robert, Frank en FM Henk. Thomas verloor van Willy Hendriks, terwijl Li remiseerde tegen de sterke Ruud Janssen. Large, Ton en Alexander deelden eveneens de punten, zodat de eindstand op 7-3 werd bepaald. BSG kan de champagne al heel voorzichtig koud gaan zetten.

Uitslagen:

BSG 2 (2054) – LSG 2 (2190) 3½-4½
1. J de Groote (2209) – M Roobol f (2305) 0-1
2. R Brouwer (2066) – S van Blitterswijk m (2324) 0-1
3. F Borm m (2159) – R van Ketel f (2227) 0-1
4. T Brouwer (1991) – A Polak (2145) ½-½
5. R Hilhorst (2011) – M van Wissen f (2234) 1-0
6. C van der Heijden (2053) – P Passenier (2146) 1-0
7. T Slisser (1952) – J Senders (2015) 0-1
8. T de Ruiter (1992) – C Roosendaal (2126) 1-0