Land van Saeftinghe
Na een saaie dag in het veld stond er nu een zware dag op ons te wachten. Mijn optimistische kamergenoot Marten K. zei dat het veldwerk alweer halverwege was. De dag was net begonnen, dus dan gaat ie vanzelf om, of zo, zei hij. Ik had er minder zin in.
Zondag 27 april
We gingen naar het Verdronken Land van Saeftinghe. Het is een gebied in Zeeland, aan de Westerschelde*, dat bij vloed overstroomt. Dit gebied was vroeger een beetje een drassig gebied, waar later dijken omheen zijn gezet. Er zijn ook dorpen op gebouwd. Door oorlogen zijn de dijken vaak vanuit militair oogpunt doorgeprikt, waardoor er een verdedigingslinie ontstond. Sinds ongeveer 1600 is het gebied aan zijn lot overgelaten. Door de zee is het gebied echter in die 400 jaar tijd ongeveer vier meter opgehoogd, waardoor de dorpen van vroeger onder een dikke laag van zand en klei liggen. Momenteel liggen de schorren een meter of drie boven NAP, hoger dan het land achter de dijk, dat niet is opgeslibd. Alleen bij springvloed staat het gebied volledig onder water. Bij eb, zoals bij onze excursie, is het een groot strand. De reden hiervan is dat het verschil tussen eb en vloed op dit punt het grootste is van heel Nederland, zo heb ik me laten vertellen.
Maar goed, we waren dus naar het gebied gereden, naar een of ander museum. Ieder tweetal kreeg een vragenlijst mee. Sommige vragen waren te beantwoorden, andere niet. Die vragen zouden we aan de gids moeten stellen.
De klas werd opgedeeld in twee groepen. De andere groep was een paar minuutjes voorsprong begonnen en de gids probeerde diezelfde voorsprong te nemen op ons. Met een noodgang liep hij over het wad en bij de eerste stop had hij al een grote voorsprong genomen op mensen als ik, die niet van lopen houden. Ging hij ons uitmaken voor "slenterende oude mannetjes." De lul.
Vervolgens was het eigenlijk alleen maar bek dicht en lopen. Er werd niks verteld en al zou 'ie dat hebben gedaan, ik had het toch niet gehoord, omdat 'ie meters voor me uit liep. Mijn achterstand werd alsmaar groter.
Het was eigenlijk wel een erg gezicht om al die jong volwassenen te zien ploeteren in de modder. Ik vind zoiets als dit zo niet des universiteits. Af en toe moesten we door het water, door zo’n geul heen. Het water kwam in het midden vaak angstig dichtbij de bovenkant van mijn laarzen. Gelukkig wist ik m’n voeten droog te houden. Wel werd ik smerig. Vooral omdat ik nog wel eens diep in de modder zakte, of uitgleed over hele gladde klei.
Na een uur of twee door het zand te lopen (op sommige stukken zakte ik een decimeter weg in dat spul) waren we eindelijk bij het water. Op een stuk veen werd een boring verricht. Iedereen stond er natuurlijk vlakbij en ik zag niet echt veel. Het boeide me eigenlijk ook niet.
Daarna liepen we weer terug. Dat duurde ook ongeveer twee uur, maar het was eigenlijk nog erger dan de heenweg, omdat we nu nog vaker door die prut liepen. Geregeld zakten mensen diep weg in de modder, waarna anderen ze gingen redden en dan zelf in de modder vastzaten. Op het eind kwam nog een lesje, waarin Mark B. vier verschillende stukken grond liet zien. Het ene stuk kwam vanuit zo’n geul, een ander stuk juist van het schor en zo. Er kwam nog een verhaal en dat was zo’n beetje het educatieve hoogtepunt van die dag.
Terug bij het museum ging ik mijn laarzen wassen, waarna ik ze in een zak kon proppen en m’n eigen schoenen kon aandoen. Dat was me het dagje wel, al had het me behalve wat vieze kleren weinig opgeleverd. Qua antwoorden op de vragen waren we ook weinig opgeschoten.
Voor het eten ging ik nog voetballen. Hoewel ik niet kan schieten (wat duidelijk bleek in Melderslo), wist ik af en toe een doelpuntje te scoren. Op deze zondag ging het echter een beetje mis. Al voordat ik meedeed kreeg ik een bal tegen m’n hoofd en later weer. M’n bril viel op de grond en was behoorlijk scheef. Ik wist het ding nog wat recht te buigen, maar het keek heel anders. Ik moest er enorm aan wennen en het spel ging zonder mij verder. Niet lang meer, want het was etenstijd.
Na het eten lulde ik een verslagje aaneen over de dag, al begreep ik dat ze al heel blij waren als je die antwoorden correct had ingevuld. Dat was ons dus niet gelukt, al konden we die antwoorden later nog overschrijven.
Het was maar een kort avondje en ik kon lekker op tijd douchen en slapen.
Maandag 28 april
Het weer was omgeslagen. Het was somber geworden en we hadden nu onze tweede en laatste boordag. Het was op zich wel fijn dat we nu in die akkers stonden, want we hadden toch geen schaduw nodig. Maar goed, laat ik maar bij het begin beginnen.
Zondag had ik moeten aangeven waar we gingen boren. Dat had ik even snel gedaan, waarna de leraar, Kees, er goed naar ging kijken. Uiteindelijk hadden we drie plaatsen gevonden waar we zouden gaan boren, een beetje tussen de boringen van het andere groepje in.
We reden met Kees mee naar een boerderij. Daar gingen we langs een akker een boring verrichten, ongeveer op het punt dat ik op de kaart had getekend. Bleek dat het andere groepje die boring verkeerd had getekend, waardoor wij bijna naast die boring zaten te boren…
Even later begonnen we even verder aan de definitieve boring. Die Kees was er ook bij en hielp ons enorm. Hij hielp ons bij het herkennen van wat er nou naar boven was gehaald en zo. En het leuke was dat we uiteindelijk bijna tien meter diep waren gekomen. Ik probeerde van de gelegenheid gebruik te maken en begon allerlei (stomme) vragen te stellen aan die man. Hopelijk waardeerde hij mijn enthousiasme. We hadden in ieder geval een mooi profiel, op naar de tweede boring.
De tweede boring was een paar honderd meter verderop, op het einde van de akker. We zaten nog op een pad, met naast ons een veld waar aardappelen op lagen. De tweede boring was iets minder serieus. Kees ging bij het andere groepje kijken en na een metertje of vijf hadden Bruce (met pet met haar) en MadU geen zin meer. Dit keer gingen ze op een andere manier klooien. Ze gingen aardappels in het boorgat gooien, in de hoop dat als Kees zou komen, dat 'ie dan aardappels opboorde. Later gooide MadU nog een paracetamol in het gat. Omdat Kees maar niet kwam, werd het steeds meer een binnenpretje. We gingen uiteindelijk maar proberen om die aardappels op te boren. Toen Kees eindelijk kwam, gooiden we die aardappels en een etiket van Peijnenburg maar weg. Anders was 'ie misschien kwaad geworden dat we er zo’n zooitje van hadden gemaakt. We gooiden het gat dicht met het materiaal dat we hadden opgeboord. Maar dan wel zo, dat het spul dat we het eerst omhoog hadden gehaald, onderin kwam. Dat is leuk voor de klas die volgend jaar gaan boren. Misschien dat een groepje dan precies op die plek een boring doet… 😉
Hoe dan ook, we liepen met onze zware boorspullen naar het erf, waar het busje stond. Kees reed ons vervolgens naar de plaats van onze laatste boring, over de snelweg, op het meest westelijke punt van de raai. Toen we daar waren, zag ik een onheilspellend bordje met daarop geschreven: leidingstraat. Daar had ik van gehoord. Het is een straat waar allerlei leidingen onder liggen. Daar mag je dus ZEKER NIET boren. Over de leidingstraat vliegen bovendien helikopters (of waren het nou straaljagers?) die kijken of er niet een stel debielen zit te rotzooien met die leidingen.
Gelukkig was ons boorpunt achter de dijk, achter de leidingstraat. We hadden uitzicht op de snelweg en het zonnetje kwam tegen het eind van de middag zelfs even door. De voorspelde regen hebben we die dag niet over ons heen gekregen. Wat een mazzel.
In de laatste boring hebben we op "safe" gespeeld. Het was geen diepe boring, hoewel Kees ons aanraadde om dieper te gaan. Achteraf leek me dat ook slimmer, maar het komische duo had geen zin meer. Het was ondertussen ook al laat geworden, dus helemaal ongelijk hadden ze niet. Het metaal werd gewassen, de emmer met verlengstukken, meetlint, zandlineaal, kleurenboekje en flesje zoutzuur (!) werd in orde gemaakt en we gingen weer.
Bloopers
Jammer genoeg ben ik zaterdag vergeten te vermelden dat een groepje het voor elkaar kreeg om vier verlengstukken aan elkaar te zetten, zonder ze weer uit elkaar te krijgen. Het metaal was erg krom en de koppelstukken gaven geen millimeter mee. Een normaal mens zou het metaal gewoon in de berm laten liggen en dan later kruipolie tussen die delen smeren. Dan raakt het wel los. Maar aardwetenschappers zitten anders in elkaar. De buis werd in de bus gedaan, maar stak aan alle kanten uit. Levensgevaarlijk, maar uiteindelijk lukte het wel om het ding zonder brokken af te leveren. Later die dag werd er met man en macht geprobeerd het ding uit elkaar te krijgen.
Ook mechanische pech trof een groepje. Het busje van Mark B. weigerde op een dag nog verder te rijden. Ik heb begrepen dat er een vervangende wagen is gekomen of dat het euvel op wat voor manier dan ook was verholpen. Wat het euvel was, heb ik niet gehoord.
Overigens heb ik sterke aanwijzingen dat ze sowieso weinig borg hebben teruggekregen. Behalve de krassen van het metaal en de verragde ophanging, zag ik nog iets veel ergers: een stoel was aan de achterkant kapotgegaan en de binnenkant was gebruikt als vuilniszak. Je komt nog eens wat te weten over de aard van je medestudenten…
Die maandag was er nog uitwerktijd, die ik gebruikte om het profiel af te tekenen. Daarna ging ik naar boven, om m’n pa terug te bellen. Hij had me namelijk gebeld op een moment dat we uitleg kregen. Bovendien zag ik dat m’n mobieltje bijna geen stroom meer had. Het gaat hard als je ‘m de hele tijd hebt aanstaan. Het baarde me wel zorgen, want ik moest dinsdag m’n pa nog bellen, zodat 'ie wist hoe laat 'ie naar ’t station moest gaan.
Dinsdag 29 april
Dinsdag was de laatste dag, dus moest alles worden opgeruimd. Ik had alles in m’n tas gepropt, waarna die boor en de verlengstukken moesten worden schoongemaakt. Daarna was er nog uitwerktijd. Die tijd hadden we hard nodig, want net toen het één uur was, had ik een verhaal over de Brabantse wal geschreven (ik had nog gevraagd hoe de structuur van het verhaal moest zijn), het lithostratigrafische profiel (later bedacht ik dat we er helemaal geen titel bij hadden gezet…), een logboek, wat gewoon wat aantekeningen waren die ik uit m’n schrift had gescheurd. Niemand die had uitgelegd wat erin moest, maar ik had gehoord dat het vooral je aantekeningen moesten zijn. Alles werd in een mapje gepropt en ingeleverd.
Uiteindelijk was bijna niemand klaar, dus ik vond het al heel wat dat we eigenlijk alles hadden ingeleverd dat ingeleverd moest worden. Opgelucht stapte ik zo’n busje van Italiaanse makelij in. Eerst werden degenen afgezet die met de trein naar huis wilden. Dat heb ik ook overwogen, maar de verbinding is niet zo goed. Je gaat van Bergen op Zoom namelijk via Rotterdam en Den Haag naar Amsterdam. Als ik naar Utrecht wilde moest ik overstappen in Rotterdam. Dat wilde ik niet (met m’n koffer.) Dan kun je maar beter met de bus naar de VU rijden. Ik vroeg me af of ze ons niet beter bij Station Zuid kon afzetten, maar ik durfde het niet te vragen. Hoe dan ook, de drie knapen in de middelste bank moesten naar het station, waardoor er voorin en achterin drie mensen overbleven. Zag er wel dom uit.
Op de VU belde ik m’n pa en ging ik proberen de rechtstreekse trein te halen. Ondanks dat ik de ene tram of metro miste, haalde ik de volgende en was ik net op tijd voor de trein. Daardoor kwam ik bijna precies drie kwartier nadat ik had gebeld aan, zoals ik had gezegd.
Ik was blij dat ik weer thuis was, maar ik had om de een of andere manier wel een heel leeg gevoel. Alsof ik vijf dagen het nieuws had gemist.
Het was vrij onrustig op de dag voor Koninginnedag. In de verte hoorde ik gestamp en gedreun dat opeens ophield, om dan opeens weer te beginnen. Nee, lekker slapen deed ik gek genoeg niet in m’n eigen bedje, in tegenstelling tot in de stayokay. Bruce en MadU, die elke avond bij MadU thuis sliepen, weten niet wat ze gemist hebben… 😉
* Ik snap de logica van de Wester- en Oosterschelde niet zo. De Westerschelde is volgens mij eerder de Zuiderschelde.